Bijlage 6. Kwaliteitskader ernstige eetstoornissen

CZ groep vindt het belangrijk dat instellingen die zorg leveren aan cliënten met ernstige eetstoornissen in setting 3 of hoger, voldoen aan onderstaand kwaliteitskader. Dit kader is samen met professionals en cliëntvertegenwoordigers tot stand gekomen en komt voort uit de selectieve zorginkoop voor ernstige eetstoornissen.

Intake en behandelplan

Een goede behandelplanning is essentieel, zeker bij cliënten met ernstige eetstoornissen. Een behandelplan met concrete en evalueerbare doelen en een cyclische evaluatie daarvan met de patiënt is cruciaal voor een patiëntgeoriënteerde, effectieve en efficiënte behandeling. Vooral bij een intensief of langdurig zorgtraject. Hieronder hebben we een aantal onderdelen van de intake en het behandelplan uitgewerkt.

1. Doelen behandelplan

CZ groep vindt dat voor alle zorg een behandelplan moet worden opgesteld met duidelijk evalueerbare SMART behandeldoelen. Voor het waarborgen van de kwaliteit zou iedere patiënt een behandelplan moeten hebben.

2. Redelijke termijn opstellen behandelplan

CZ groep vindt het belangrijk dat het behandelplan binnen een redelijke termijn wordt opgesteld; in principe binnen 8 weken na de intake.

3. Redelijke termijn voor het terugkoppelen van de indicatiestelling

Het is belangrijk dat de patiënt binnen een redelijke termijn een terugkoppeling krijgt over de indicatiestelling. Hierbij worden vragen beantwoord als:

  • Is deze indicatie conform de verwijzing?

  • Is de indicatie aangepast?

  • Is er comorbiditeit vastgesteld?

Deze terugkoppeling biedt de mogelijkheid om te toetsen of de juiste behandeling wordt voorgesteld op de juiste plaats. Wij vinden dat cliënten binnen 6 weken na de intake een terugkoppeling moeten krijgen over de indicatiestelling.

4. Cyclisch behandelen

Vorderingen en stagnaties van de behandeldoelen en het behandelproces worden cyclisch besproken en geëvalueerd tussen de behandelaars onderling en met de patiënt. Het is binnen de (dag)klinische setting aan te bevelen om het behandelplan elke 6 weken te evalueren. Bij de ambulante setting is dit elke 3 maanden.

Diagnostiek en behandeling

CZ groep vindt het belangrijk dat de diagnostiek en de behandeling evidence based zijn en dat er gewerkt wordt met een zorgprogramma. Daarnaast moeten aanbieders zo veel mogelijk integraal behandelen bij bijkomende problematiek en zo min mogelijk 'horizontaal doorverwijzen’. Dit is vooral belangrijk voor de continuïteit in de behandeling en de kwaliteit van de zorg.

5. Diagnostiek

Bij de diagnostiek maakt de zorgaanbieder ten minste gebruik van het klinische interview. Bij voorkeur gebruikt hij ook screeningsinstrumenten, zelfrapportagelijsten en (semi-)gestructureerde interviews.

6. Zorgprogramma

Een zorgaanbieder moet werken met een zorgprogramma. Daarin zijn de volgende aspecten opgenomen:

  • het aanbod van bewezen effectieve behandelingen;

  • de exclusiecriteria;

  • de uitstroomcriteria;

  • de opschaalcriteria;

  • het traject voor de behandeling;

  • het traject tijdens de behandeling;

  • het traject na de behandeling;

  • de ketenzorg;

  • de systeembehandeling.

7. Behandeling

Voor de doelmatigheid en een optimaal behandeleffect moet de zorgaanbieder evidence based behandelingen inzetten. Van deze zorg is namelijk aangetoond dat die ook daadwerkelijk effectief is (of kan zijn, want niet bij iedereen slaat de behandeling aan).

8. Suïcidepreventie

Mensen met psychische stoornissen lopen een verhoogd risico op suïcide. Dit geldt zeker voor cliënten in gespecialiseerde behandelcentra. Een goede kwaliteit van zorg betekent dat de veiligheid van de patiënt gegarandeerd is. Suïcidepreventie is daar een belangrijk onderdeel van. GGZ-aanbieders kunnen verschillende maatregelen treffen om suïcides en pogingen daartoe terug te dringen en daarmee de patiëntveiligheid te vergroten. Zij kunnen de risico’s inventariseren, het professioneel handelen verbeteren, samenwerken in de keten en leren van eerdere suïcides en pogingen daartoe. De multidisciplinaire richtlijn geeft handvatten voor de diagnostiek en de behandeling van suïcidaal gedrag. Binnen de keten moet het suïciderisico van een patiënt standaard besproken worden bij iedere interne en externe verwijzing. Het leren van suïcides en suïcidepogingen kan worden bevorderd door een (preventie) commissie in te stellen op instellingsniveau. Daarom vinden wij dat elke zorgaanbieder een suïcidepreventiebeleid moet hebben. Suïcides en pogingen daartoe worden geëvalueerd en meegenomen bij de doorontwikkeling van dit beleid.

Samenstelling behandelteam

9. Multidisciplinair team

Behandelteams in gespecialiseerde centra moeten multidisciplinair zijn samengesteld en beschikken over een zeer ruime kennis, ervaring en affiniteit met het behandelen van cliënten met een eetstoornis. De Stuurgroep Eetstoornissen Nederland heeft hier een advies over uitgebracht. Deze multidisciplinaire samenstelling is nodig om cliënten met eetstoornissen, die vaak kampen met somatische en psychiatrische comorbiditeit, op een veilige en verantwoorde manier te kunnen behandelen vanuit een bio-psychosociaal perspectief.

Het hebben en behouden van deze expertise is in deze tijden van personele krapte belangrijk om de kwaliteit van zorg te borgen. Hoewel de personele capaciteit – en daarmee de toegankelijkheid van de GGZ-zorg – onder grote druk staat, vinden wij een multidisciplinaire samenstelling van het team van groot belang. Zorgaanbieders moeten over een multidisciplinair team beschikken, aangevuld met een somatisch arts en een diëtiste.

Ook in de Zorgstandaard Eetstoornissen staat dat behandeling in een samenwerkingsverband nodig is om de kans op herstel zo groot mogelijk te maken. Daarbij heeft één professional de regie over het zorgproces.

Patiëntervaringen

10. Ervaringsdeskundigen

De instelling zet één of meer ervaringsdeskundigen in bij de behandeling van cliënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis en geeft daar op de volgende manier invulling aan:

  • De ervaringsdeskundigen zijn bij voorkeur betrokken in het behandelprogramma of de zorgaanbieder maakt gebruik van de inbreng van ervaringsdeskundigen bij de ontwikkeling van het behandelprogramma.

  • De ervaringsdeskundigen kunnen in dienst zijn bij de zorgaanbieder of de zorgaanbieder heeft een intensieve samenwerking met een herstelacademie/peer-supported netwerk.

11. Familiebeleid

Elke zorgaanbieder moet beschikken over een familiebeleid, dat ingaat op de relatie tussen de GGZ-zorgaanbieder en de familie. Uitgangspunt is immers dat de psychische aandoening ook iemands naasten en familie raakt. In het familiebeleid wordt vastgelegd op welke voorwaarden en op welke manier de GGZ-zorgaanbieder de familie van de patiënt benadert en betrekt om het zorgproces te verbeteren, ook als de patiënt (tijdelijk) geen bemoeienis van zijn familie wil. De samenwerking met en ondersteuning van familieleden en naasten is ook verankerd in een kwaliteitsstandaard (Samenwerking en ondersteuning naasten van mensen met psychische problematiek). Deze generieke module erkent de rol van naasten in het herstelproces van de patiënt.

Wij vinden dat er een familiebeleid beschikbaar moet zijn, dat geïmplementeerd en geborgd is bij de behandeling. Om het familiebeleid transparant te maken, zou de zorgaanbieder dit moeten publiceren op zijn website. Wij hebben dit als volgt uitgewerkt:

  • De zorgaanbieder heeft een familiebeleid dat voldoet aan bovenstaande beschrijving en dat makkelijk vindbaar is op zijn website.

  • De zorgaanbieder heeft de beschikking over een familievertrouwenspersoon.

  • De zorgaanbieder heeft bij voorkeur een steungroep of psycho-educatiegroep voor naasten of werkt samen met een herstelacademie (of een soortgelijke voorziening die ook plaats biedt aan familieleden en naasten).

  • De zorgaanbieder heeft bij voorkeur een partner-relatietherapiegroep voor partners of werkt samen met een herstelacademie (of een soortgelijke voorziening die ook plaats biedt aan partners).

  • De zorgaanbieder zet voor gezinnen waar mogelijk systeemtherapie in of heeft samenwerkingsafspraken hierover met het netwerk.

  • De zorgaanbieder zet voor kinderen waar mogelijk het programma KOPP-zorg in of heeft samenwerkingsafspraken hierover met het netwerk.

  • De zorgaanbieder beschikt over behandelaars met voldoende expertise om naasten te kunnen betrekken bij de diagnostiek, behandeling en ondersteuning.

Deel deze pagina: